'Gezicht op Delft' (1660-1661) Johannes Vermeer, Stichting Dampromotie is opgericht in Delft


Topdammen zonder remise

Een historisch overzicht, door Arne van Mourik

Dammen is al eeuwenlang een vredelievend spel, een remisespel. Dammen is al eeuwenlang een genadeloos spel, een spel van winst en verlies. Het ligt er maar net aan wie tegen wie speelt.

  Bezoek een doorsnee clubavond en het winstpercentage op de uitslagenlijst is hoog, elke week weer een ware slachting. Bezoek een WK-toernooi en het winstpercentage is redelijk hoog, misschien te laag, als je kijkt naar de uitslagen van spelers uit de bovenste helft van de eindstand tegen spelers uit de onderste helft van de eindstand. Amusant, maar van minder hoog niveau, is ‘onderste helft van de eindstand tegen onderste helft van de eindstand’. Het probleem is waar de meeste aandacht naar uitgaat, ‘de bovenste helft van de eindstand tegen de bovenste helft van de eindstand’. Daar zie je vrijwel alleen remises, de spelers zijn te sterk om zwak te kunnen zijn, hun scores onderling slaapverwekkend, de partijen soms ook.

  Het laat zich raden hoe een tweekamp om de wereldtitel er bij dammen uitziet: fraaie partijen, zeker weten, op hoog niveau, maar de volle winst is uiterst zeldzaam. Die tref je wel aan in de nog mooiere analyses, maar mensen zijn geen computers.

Geschiedenis van radicale ideeën
Het remiseprobleem doet zich op topniveau al héél lang voor. Reeds in de jaren twintig van de vorige eeuw werden in Nederland voorstellen gelanceerd om de remisemarge te verkleinen –een te brede marge waarover voor het eerst in 18e-eeuws Frankrijk werd geschreven. Met het toenemen van de spelkennis, ondersteund door steeds meer boeken, kwam de remise tussen topspelers nadrukkelijk aan de oppervlakte.

  Nota bene kort nadat hij voor het eerst nationaal kampioen was geworden pleitte Arnold Damme (1895-1967) er in 1922 voor de “paaltjesregen” rigoureus te stoppen. Hij zette een hausse aan voorstellen in gang want men vond zijn alternatief waarin twee dammen het mogen winnen van één interessant, maar wel wat al te gul. Alle theorie kon in één klap overboord en dat was onacceptabel.

  Niet de minsten kwamen met andere ideeën. Onze eerste wereldkampioen Herman Hoogland (1891-1955) introduceerde een spelregel uit het Friese damspel, waarin op hoog niveau beduidend minder remises worden genoteerd. Hoogland verliet zelfs het spel waarin hij de hoogste titel had behaald en bleef een kwart eeuw lang, tot aan zijn laatste ademtocht, ‘international checkers’ op het kleine bord propageren. Daarmee probeerde hij ook beoefenaars van het traditionele checkers uit de Engelstalige landen binnen te halen, strevend naar een Esperanto van het dammen. Hoewel de Utrechter daarmee een niet onaanzienlijke aanhang kreeg, zowel nationaal (met name de provincie Utrecht) als internationaal (Italië, Engeland, de VS), verdween dit interessante damspel spoedig na zijn dood van het toneel.

  Het gewicht van de eeuwenlange, sterk gedivergeerde damspeltradities bleek een te zware last. Streven naar een winnend overkoepelend damspel, analoog aan het voordeel van één dominant schaakspel, is door de geschiedenis onmogelijk gemaakt. Erg is dat niet: de damspelen, ieder zijn charme, zijn samen veel en veel rijker dan ‘het damspel’.

  Onontkoombaar is echter dat ons combinatierijke doch remisegevoelige damspel op honderd ruiten internationaal het dominante damspel is geworden –China bijvoorbeeld is een grote nieuwe tak aan de stam. Hoe mooi zou het zijn als juist dit spel overal wordt uitgedragen als het damspel waarin je altijd kunt winnen, hoe klein die winst ook is.

 

Herman Hoogland (rechts) met zijn broer Richard bij het checkersbord

 In navolging van Herman Hoogland kwamen weer vooral Nederlanders met maatregelen. Minder rigoureuze, maar ook de meest vreemde vondsten zagen het licht. Vaak winnen drie dammen het dan van één, iets dat als rechtvaardig werd en wordt gezien, een gulden middenweg tussen een ‘echte remise’ en winst. Maar ook in die nieuwe variëteiten bleef het probleem bestaan dat de aard van het eeuwenoude spel geweld wordt aangedaan: met een ‘koningsdam’, een ‘topdam’ of zelfs een dam die in twee dammen uiteen valt komen er immers regels in het spel die geen recht doen aan de geniale eenvoud van het aloude spel. Probeer de leek maar eens uit te leggen waarom een derde dam andere, bevoordeelde rechten zou mogen krijgen dan de eerste dam en de tweede dam. Dat een derde dam bijvoorbeeld het recht heeft om de vijandelijke dam direct achter zich te laten stoppen.

  Vreemd is het niet dat we nog altijd dammen zoals onze verre voorouders het deden. Eenvoud die leidt tot complexiteit is goud waard. Weinig regels, veel effect. Dat geldt zowel voor het internationale damspel als voor alle andere, om en nabij de twintig soorten damspel die op de wereld voet aan de grond hebben gekregen. Ongeacht de grote verschillen, zoals wel of niet achteruit slaan, zijn de spelregels altijd consistent tijdens het verloop van het spel, er is nooit sprake van inmenging van andere regels. Aan experimenten echter geen gebrek, want die zijn bijzonder vermakelijk, als curiositeit.

De legendarische grootmeesters Ben Springer (links) en Jack de Haas

Andere scores
De eerste bekende dammer die opperde niet het spel te veranderen maar de scores was niemand minder dan Ben Springer (1897-1960), in 1928 onze tweede wereldkampioen. Springer deed dit trouwens al vóórdat hij de troon besteeg, hij voorzag dat het logischer zou zijn om de beloning te veranderen, niet het spel. Oftewel, in een stand waarin geen van beide spelers meer kan winnen, niet meer alle stukken van de tegenstander kan veroveren of vastzetten, wordt gekeken naar de verhouding tussen de overgebleven stukken. Voordeel daarvan is dat veel partijen een ‘normale uitslag‘ behouden. De gelijkwaardige remise zou blijven bestaan, maar op topniveau minder frequent voorkomen.

  Zoals het zo vaak gaat worden goedmoedige pogingen snel weer vergeten en moeten latere generaties het wiel opnieuw uitvinden. Wie weet nog dat damspelpromotor B.H.M. Stevens (1897-1970) in de jaren dertig een scoresysteem bedacht dat een verre voorloper is van de Delftse Telling? Zijn systeem was dermate rechtvaardig uitgewerkt dat het veel te ingewikkeld werd. Zeker voor de gewone clubdammer die helemaal geen behoefte heeft aan complexe scores want, zoals gezegd, op de club wordt bijna altijd gewoon gewonnen: 2-0 of 0-2, klaar.

  Het Delftse systeem is op dezelfde leest geschoeid als dat van Stevens, die als beweegreden gaf:

“Het is onjuist en onbevredigend dat bij ongelijke prestaties, zoals die zich voordoen bij bijvoorbeeld eindstanden van 3 dammen tegen 1, en andere standen welke niet meer gewonnen kunnen worden, beide spelers gelijk worden beloond met elk 1 punt. Dit geeft geen juist beeld van het geleverde spel.”

In zijn uiteenzetting kwam Stevens met het plan de geslagen stukken te gaan tellen: voor elk geslagen of vastgezette stuk (dam telt voor 2) ontvangt de speler 1 punt. Wint hij uiteindelijk door alle stukken van de tegenstander te hebben geslagen of vastgezet, dan ontvangt hij daar bovenop een bonus van 5 punten. Grappig is het dat de bedenker zelf ook wel inzag dat het tamelijk ingewikkeld zou worden, want hij moest allerlei voorwaarden inbouwen. Wat doe je als een tegenstander simpelweg niet is komen opdagen, er geen stuk van het bord is verdwenen, en winst op reglementaire gronden wordt bepaald? Bovendien lijkt dit puntencircus nogal fraudegevoelig, de ‘korfbaluitslagen’ kunnen door beide spelers natuurlijk vrijwillig, in onderling overleg, nog flink worden verhoogd. Verbazingwekkend is het echter wel dat het lang zou duren alvorens weer naar de basis van het plan, de beloningsmethodiek, zou worden gekeken.

Damas
Halverwege de jaren zeventig bemoeide ook Damas, ‘Genootschap ter bevordering van de Algemene Dambelangen’ –internationaal, want ook een ondertitel in het Frans– zich met de remise. Dit was een club bestaande uit topspelers, bestuurders, journalisten en kenners van het verleden, zoals wijlen K.W. Kruijswijk die het gehele archief van Damas bij de Koninklijke Bibliotheek heeft ondergebracht.

  Vreemd genoeg werden nieuwe voorstellen toch weer op spelregelwijziging gericht, zij het verfijnd, en oude koeien uit de sloot gehaald. Met dank aan kort tevoren gepubliceerde artikelen van Jacob Reiffers (1940), in Het Nieuwe Damspel, kon men wel eindelijk op een rij zetten wat in het verleden allemaal al was bedacht. Over een ander puntenwaarderingsysteem werd echter nauwelijks gerept.

  In 1989 verscheen ‘Remisebeperking bij dammen, naar een idee van Albert Renooij’, van Dr. Tjeerd de Reus (1923-2006). Ab Renooij (1890-1954) was een van de pioniers die in de jaren twintig, in navolging van Damme en Hoogland, voorstellen deden voor remisebeperking, door spelregelwijziging. Het idee van Renooij was daarvan het meest kansrijk want hij beperkte de spelregelwijziging tot invoering van het orthogonale slaan (horizontaal en verticaal), maar alleen voor dammen (en dus niet ook voor schijven, zoals in het Friese damspel), en alleen als er louter dammen op het bord zijn. Twee dammen winnen het dan niet van één, maar drie wel altijd van één. Een betrekkelijk eenvoudige wijziging, maar toch heeft ook deze ingreep geen doorgang gevonden. 

Doordammen en plus/min
Het zou tot de vroege jaren negentig duren alvorens het belonen van overmacht weer in zwang zou komen, zonder spelregelwijziging. Jannes van der Wal bedacht kort voor zijn vroege dood (in 1996) het ‘doordammen’: de bovenliggende partij ontvangt de volle winst als in het eindspel een voorsprong van drie stukken (dam telt voor twee) lang genoeg wordt vastgehouden. Drie dammen tegen dam plus schijf is dan helemaal gewonnen, en het beruchte eindspelgenre ‘dam plus drie schijven tegen dam plus schijf’ bevat dan ook vaak winst –want dat formaat kan onder gunstige omstandigheden worden omgezet in twee dammen plus schijf, tegen één dam.

  De KNDB kwam voor het nationaal kampioenschap met een minder ingrijpend doch eveneens lonend alternatief, de plus- en de minremise. De plus wordt toegekend als er een verschil is van drie schijven in het eindspel (dam telt weer voor twee). Inmiddels is deze regel echter weer afgeschaft omdat het de bovenliggende partij te weinig beloont: vier plusjes heeft geen enkele zin als een ander het geluk heeft net wel te winnen en zodoende een vol punt meer te scoren. Ook bleek de onderliggende partij soms opvallend weinig waarde te hechten aan het vechten voor een ‘echte remise’, met onbedoelde competitievervalsing tot gevolg.

  In 2012 besprak Hans Jansen –één van de ‘testgrootmeesters’ voor het doordammen– een synthese tussen doordammen en gewoon dammen, de halve winst genoemd. Om een nul te vermijden (terwijl er nog wel materiaal is!) moet de minderheidspartij tijdens het doordammen de mogelijkheid worden geboden met een ‘goed doordachte zelfmoordactie’ een half punt te scoren. Naast nul, één of twee punten komen dan ook een half en anderhalf punt in de scores tot uiting, wat een logische stap zou zijn om krachtsverschillen weer te geven. Nadeel daarvan is dat er voor de zoveelste keer een andere spelregel aan te pas zou moeten komen, en zoals we inmiddels weten zijn alle experimenten met nieuwe spelregels leuk, maar ze zullen het bestaande damspel nooit bereiken, laat staan verdrijven.

Delft
Enthousiastelingen in Delft, met vooraan vaandeldrager Henk de Witt, gingen zich kort voor de eeuwwisseling (onbewust) toeleggen op het oude idee van Stevens, maar dan veel eenvoudiger: gewoon kijken naar het eindspel en de bovenliggende partij belonen. Niet de geslagen stukken te tellen maar kijken naar wat is overgebleven.

  Hoewel de alternatieve score 1½-½ of ½-1½, naast 2-0, 0-2 en 1-1, heel aantrekkelijk lijkt ging men op den duur over tot het introduceren van meerdere scores, hoe moeilijk “verkoopbaar” grote scores als 9-1 en 12-0 (inclusief de bonus van Stevens!) ook lijken.

  Omdat de Delftse Telling nog niet heeft geleid tot nationale (KNDB) en internationale (FMJD) toernooien waarin een dergelijk scoresysteem is beproefd heeft men nu een nieuwe revolutionaire stap gezet: misschien willen de bonden er wel aan als remise op topniveau überhaupt niet meer bestaat?

  Dat daarbij een cruciale rol is weggelegd voor de lange lijn op het dambord kan men welhaast als een historische daad beschouwen. De lange lijn staat normaal gesproken symbool voor de remise, want als de minderheidspartij die diagonaal bezit zijn zelfs drie dammen niet voldoende om de eenzame dam uit te vangen. Voor andere eindspelgenres geldt weliswaar hetzelfde (waarom geen meerwaarde geven aan de triktrak?) maar wat is er nu meer symbolisch dan de beloning ‘kleinste winst’ toe te kennen aan degene die uiteindelijk de lange lijn bezit? Op voorwaarde dat de materiaalverhouding helemaal gelijk is.

  Om grootmeesterremises vóór het eindspel tegen te gaan heeft men ook nog een paar andere kleine winsten achter de hand, en vele standaardremises zijn plots geen standaardremises meer; ze belonen de speler die theoretisch voordeel heeft maar in de praktijk altijd genoegen moest nemen met hetzelfde aantal punten als de ontsnapte opponent.

Is remise echt zo erg?
Een kunstgreep, dat materiaaldammen? Ja, maar als de damwereld niet van zins is een revolutionaire stap te zetten, zoals lang geleden de notatie werd veranderd, het bord vergroot, de dam veel beweeglijker gemaakt en de blaasregel afgeschaft (waardoor combinaties op het bord sowieso werden uitgevoerd), dan verliest het spel de strijd om aandacht, om aantrekkelijkheid.

  Bijkomend voordeel van andere scores op topniveau is dat alle genres van de damproblematiek (gecomponeerd spel gebaseerd op de volle winst) volledig in tact blijven en nieuwe ‘kleine-winst-genres’ ontstaan! De hoofdlijnregel zorgt namelijk voor interessante nieuwe eindspelen waarin weliswaar niet voor de volle winst wordt gestreden maar wel voor de kleinste winst. Het damspel wordt er nóg rijker door!

  Het internationale damspel op honderd ruiten is niet het enige damspel met veel remises op topniveau. Wie wel eens checkers (Engels/Amerikaans dammen) heeft gespeeld, of de geschiedenis ervan kent, zal weten dat ook in die variëteit remise de normaalste zaak van de wereld was en is. Héél lang was dat geen enkel probleem: tweekampen eindigden maar al te vaak in scores als ‘3+ 16= 1-‘, wat wil zeggen dat de uiteindelijke winnaar van de twintig partijen er drie won en één verloor. Met zestien remises, geen probleem. In een tweekamp draait het om het totaal, degene die een partij wint scoort een punt. Je zou er ook goed een voetbalwedstrijd in kunnen zien: winst met 3-1, en er zijn vele kansen gemist, natuurlijk.

  Het zijn de media die van de vele remises een probleem gingen maken, want journalisten willen winst zien, zonder serieus aandacht te besteden aan het vertoonde spel, louter kijkend naar de uitslagen in een sport waar ze weinig kennis van hebben. Damspel werd Remisespel, los van het feit of de remise een 0-0 of een 5-5 was. De vredelievende dammer werd met zijn neus op de feiten gedrukt: de media willen genadeloze uitslagen zien.

Topdammen
Vooral gedurende de afgelopen twintig jaar heeft de invloed van de remise op de populariteit van het damspel menig pen in beweging gebracht, want de dammers zelf vinden de paaltjesregens van hun helden ook niet zo fijn. Onder andere pedagoog Bert Dollekamp en multi-denksporter Bram Doeves kwamen met zinvolle relativerende betogen.

  Uit de meeste publicaties komt deze conclusie naar voren: de remise heeft geen directe invloed op de populariteit van het damspel, omdat de gewone clubdammer en de net-niet-topdammer nauwelijks hinder ondervinden van de brede remisemarge. De (veranderde) populariteit van het damspel moet vooral worden gezocht in andere factoren.

  Wat wel vast staat is dat het topdammen indirect zéker invloed heeft op de populariteit van de damsport, in de media. En dat straalt, hoe onterecht misschien ook, af op het publiek. Vanwege die indirecte factor is het van groot belang dat de scores in het topdammen veranderen. Minder remises dus, of zelfs helemaal geen remises meer, want alleen winst telt.

Een conservatieve zegt over topdammen: wij blijven ons spel trouw en spelen vaak remise.

Een progressieve zegt: wij spelen ons oude spel maar wij komen de consument tegemoet en laten in de uitslag zien wie er beter heeft gespeeld, of meer geluk heeft gehad.

De keuze is aan de bestuurders op nationaal en internationaal niveau. De topsporters zelf willen best gaan materiaaldammen, graag zelfs, en de meeste van hen hebben die wens al járen. Springer en Stevens zijn vast benieuwd, wat de damwereld een kleine eeuw later doet.